Het velddenken

Uitgangspunt in de theorie van Gestalt is het veldconcept. In dit begrip ‘veldconcept’ wordt hetgeen we als afzonderlijke eenheid waarnemen gezien als onderdeel van een groter geheel. Dit grote geheel noemen we het veld. De boom aan de rand van het weiland is meer dan alleen maar het object dat we als zodanig benoemen. Hij gedijt op deze specifieke plaats in dit heersende klimaat en in deze aanwezige grondsoort. Op vele manieren is hij, biologisch gezien, verbonden met zijn omgeving. Er zijn tal van micro-organismen en diertjes die hij voeding geeft en die hem omgekeerd ook voeden. Met de lucht vindt een actieve uitwisseling van koolstofdioxide en zuurstof plaats. Bij nadere beschouwing is datgene, wat we zo eenvoudig aanduiden als een boom, een wereld op zich die op meerdere niveaus in actieve wisselwerking staat met de omgeving. We begrijpen het verschijnsel boom beter als we de context erbij betrekken.

Op dezelfde wijze kunnen we de mens beter begrijpen wanneer we hem niet als afzonderlijke eenheid beschouwen. Hij staat, net als de boom, op fysiologisch niveau in actieve wisselwerking met zijn omgeving. Lucht wordt in en uitgeademd, de warmte wordt gereguleerd door bijvoorbeeld meer of minder te gaan zweten en geuren worden waargenomen en afgegeven. Zelfs op dit basaal lichamelijke niveau is er geen duidelijke afgrenzing te geven. Horen de ingeademde luchtmoleculen en opgenomen voedingsstoffen wel of niet tot het lichaam? Horen de afgescheiden geuren nog tot de lijfelijke aanwezigheid? Op overeenkomstige wijze kenmerken ook de andere niveaus zich door een actieve wisselwerking met de omgeving. Sociaal gezien wordt door de groep bepaald hoe we ons manifesteren. In ons ouderschap komen heel andere facetten naar voren dan in ons beroep. Met onze persoonlijke inbreng beïnvloeden we wat er in de sociale groep wel of niet gebeurt. Als we openhartig en belangstellend zijn creëren we een heel andere groepssfeer dan als we ons agressief en dominant opstellen. Uit de verschillende rollen en houdingen die we kunnen innemen in uiteenlopende groepen blijkt dat we niet eenduidig iets over een mens kunnen zeggen  zonder de sociale context erbij te betrekken. Door de mens te beschouwen in zijn biologisch/fysieke en emotionele/sociale veld zien we hoe het denken, voelen en gedragen hiermee verbonden is. Het voordeel van het veldconcept is dat ze een kader biedt voor een groot aantal interacterende variabelen. Ze kijkt niet naar enkele lineaire causale verbanden maar naar de interacterende beweging in het geheel. Het kader maakt een groot aantal verschijnselen in hun onderlinge samenhang zichtbaar.

Het individu wordt vanuit het veldperspectief niet beschouwd als een zelfstandig af te grenzen eenheid maar als onderdeel van het grote geheel. Wat we denken, voelen en doen wordt bepaald door het veld waarin we verkeren. We zijn echter geen willoos voorwerp dat volledig bepaald wordt door het veld. We maken er zelf deel van uit. We beïnvloeden zelf, als individu, het veld. Er is sprake van een wisselwerking. Op het eerste gezicht is dit een logische en vanzelfsprekende gedachtengang. Bij nadere beschouwing zijn we met deze formulering echter verstrikt in een paradox. Hoe kunnen we tegelijkertijd het veld vormen en eruit voortkomen?

Een zelfde paradox komen we tegen bij het theologische vraagstuk van de ongeschapen schepper. Wie heeft de schepper, die alles geschapen heeft, geschapen? Dat dit een kwestie is die de mensheid al sinds mensenheugenis bezig houdt blijkt uit de vele mythologische verhalen uit diverse religies waarin dit dilemma vaak in de meest onwaarschijnlijke constructies verwoord wordt. Het fundamentele dilemma waar theologen mee worstelen komen we tegen in ons leven van alledag: bepaal ik zelf hoe mijn leven er uit ziet of wordt dat door mijn situatie bepaald? Zijn mijn kinderen voortgekomen uit mijn weloverwogen keuze of heeft mijn biologische drang en de verwachtingen van mijn partner en familie hiertoe de aanzet gegeven? Hoe is de keuze voor mijn beroep tot stand gekomen? Heb ik dat werk bewust gekozen of kwam mijn keuze voort uit wat zich in mijn sociale situatie in die specifieke tijd aandiende? Dergelijke vragen zullen nooit eenduidig beantwoord kunnen worden. Meerdere antwoorden zullen tegelijkertijd waar zijn. Het veldconcept roept enerzijds een veelheid aan vragen op en biedt anderzijds een caleidoscopisch perspectief op een wereld aan mogelijke antwoorden. Ondanks hun heuristische waarde blijven ze echter achteraf gegeven verklaringen en betekenissen. Dit is eigen aan de benadering van de veldtheorie.

In dit zich openend perspectief ligt echter een nog fundamentelere onoplosbaarheid besloten. Om te verhelderen waar we in vast lopen wil ik terug gaan naar de uitgangspunten van de vraagstelling rond de wisselwerking tussen individu en veld.We maken onderscheid tussen individu en veld.

Om te kunnen filosoferen moeten we onderscheid maken anders valt er niets te filosoferen. We filosoferen over datgene wat we onderscheiden. Ons denken schept een voorgrond en achtergrond omdat we anders niets waarnemen en niets kunnen begrijpen. Om te begrijpen moeten we iets kunnen ‘grijpen’. We grenzen daartoe bepaalde verschijnselen af. Zodra we een individu en de omgeving onderscheiden doen we echter ongemerkt de werkelijkheid geweld aan. Het is een simplificering die ons op een verkeerd spoor zet. Datgene wat we aanduiden met individu is in feite de beschrijving van het veld vanuit een bepaald perspectief. Het kenmerkt veeleer de manier van waarnemen dan het verschijnsel zelf. Het hangt van de positie van de waarnemer af of het vocht in de atmosfeer gezien wordt als een mooie wolkenpartij of als een dichte mist. De weerman zal bij de wolkenpartij iets heel anders zien dan de kunstschilder of fotograaf. De mate waarin we onszelf en de ander als aparte individuen ervaren hangt eveneens af van de positie die we innemen. Is de vrouw in de relatie zo bemoeizuchtig en emotioneel omdat haar man zo gesloten en onbenaderbaar is? Of sluit hij zich zo af omdat zij zich zo opdringt? Wie ben ik eigenlijk als ik me in verschillend gezelschap zo heel verschillend kan gedragen? Komt dat spontane persoonlijke gesprek voort uit mijn behoefte en was het mijn initiatief hiertoe of nodigde de ander mij hiertoe uit? Als we nauwgezet kijken naar onze sociale interacties blijken er geen duidelijk te onderscheiden eenheden te zijn die elkaar wederzijds beïnvloeden. De werkelijkheid is een ondeelbare eenheid waarin geen individualiteit zich afzondert. De veldtheorie zou zich strikt genomen moeten onthouden van het gebruik van de term individu als zijnde geplaatst in of tegenover een veld. Ze biedt een kader waarin de werking van de eenheid een plaats geboden wordt.

Met de beschouwing van het begrip veld hebben we de waarde van de veldbenadering belicht: het verruimt onze blik als we de werkelijkheid als een veld zien waarvan alles wat we waarnemen actief deel uitmaakt. Er lijkt ons een terrein ontsloten te worden dat ons tal van inzichten biedt. Met de introductie van het begrip wisselwerking worden talloze verbanden en processen manifest. De euforie die het betreden van dit terrein geeft wordt echter getemperd als we het gebruik van het concept veld op haar beurt aan een kritische beschouwing onderwerpen. We gaan ervan uit dat we de werkelijkheid als een eenheid kunnen beschouwen. We veronderstellen daarmee impliciet niet alleen dat er zoiets bestaat als een werkelijkheid maar ook dat we ons hier als beschouwer tegenover kunnen stellen. We houden onszelf voor dat we het veld als eenheid kunnen aanschouwen. Het is de vraag of we hiermee niet het meest voor de hand liggende buiten beschouwing laten: namelijk dat we als beschouwer onlosmakelijk deel uit maken van het veld. In de kwantummechanica zijn de plaats en tijd van een deeltje afhankelijk van de waarnemer. In de fysica staat zelfs het bestaan van deeltjes, dat ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend is, ter discussie. Wat we op dit zeer elementaire niveau waarnemen wordt zelfs bepaald door de kenmerken van de waarnemer. Zo is ook het begrip veld onlosmakelijk verbonden met de veldtheoreticus. We lopen op voorhand vast als we uitgaan van de vooronderstelling dat de beschouwer en hetgeen beschouwd wordt te onderscheiden is. We zijn één met het veld. De vraag rijst of het velddenken tot in haar uiterste doorgevoerd zelfs wel mogelijk is. We raken, om met Krishnamurti (1983) te spreken, verstrikt in het web van ons denken. Denken en veld zijn in wezen al met elkaar strijdig omdat het denken een splitsing tussen denker en het bedachte impliceert! De term veld komt voort uit ons denken: het veld is niets anders dan een gedachte. Aldus beschouwd gaan we de vaste grond onder onze voeten verliezen.