In het Licht 

Zo waren er rond het begin van onze jaartelling tal van religieuze bewegingen die zich afzetten tegen de officiële godsdiensten van die tijd. De leer die door Jezus van Nazareth gepredikt werd, was hier één van. In de later geïnstitutionaliseerde christelijke kerk werden concurrerende esoterische stromingen van die tijd als ketters beschouwd en te vuur en te zwaard bestreden (Pagels, 1979). Onder de term gnosticisme wordt een rijk geschakeerd aantal richtingen onder één noemer gebracht (Jonas, 1958).

Gnostici richtten zich op een persoonlijk kennen en ervaren van onze oorsprong. Ze verbeeldden hun ‘gnosis’ in fabuleuze mythologieën waarin ze alle aanbeden goden uit heilige geschriften van die tijd hekelden. De christelijke gnostici zagen de Jezus van Nazareth en zijn aanbeden God de vader als onwetend van de ware gnosis. Veel gnostici hadden een minachting voor de schepping. In ons mensen was volgens hen een fractie van het oorspronkelijke licht, de kennis of gnosis, van onze oorsprong aanwezig. Het was daarom belangrijk om zich niet te verliezen in deze aardse schepping, maar zich bewust te worden van onze oorsprong.

De stroming van de Kaïnieten ging zover in hun verachting van deze wereld dat ze propageerden om alle mogelijke aardse zonden te begaan. De enige aanbeveling die ze hun volgelingen deden was om zich niet voort te planten. Daarmee zou immers meegewerkt worden met deze wanstaltige en in onwetendheid verkerende schepper en zijn schepping. De schepper van de christelijke wereld, God de Vader, zagen ze als een domme ‘loser’ die, in tegenstelling tot ons mensen, geen flauw benul heeft van zijn afkomst. Dat ze de mens hoger achtten dan God de vader was voor de christelijke kerk een grove godslastering en reden om het gnosticisme radicaal uit te roeien. De aanhangers werden vervolgd en vermoord. Hun geschriften werden vernietigd. Dit is zo goed geslaagd dat een aantal geloofsopvattingen van de gnostici pas in recente tijden weer boven water zijn gekomen door de vondst van de Nag Hammadigeschriften in 1945.

Tot zover een impressie van de levensvisie van de gnostici die ze met indrukwekkende mythologieën wisten te verbeelden. In de jacht op onszelf bleken ze ons ‘ik’ niet in deze aardse wereld te kunnen vinden. Diep in onszelf is een verscholen besef van niet thuis zijn in deze wereld. Dit besef is de afspiegeling van een vonkje van ons oorspronkelijk licht. We zullen de jacht op onszelf moeten staken bij dit flauwe schijnsel van onze niet kenbare afkomst. Nu we bij het absoluut niet-kenbare zijn aangeland, komen we bij het filosofische begrip transcendentie.