Existentiële zijnsgrond

Als we ons op deze wijze toeleggen op het beschrijven en definiëren van de vrije wil lopen we snel vast in een doolhof  waarin elk ingeslagen pad blijkt dood te lopen. Misschien is er geen uitweg en hadden we dit doolhof niet in moeten gaan. Hebben we naast onze zoektocht in de logica een andere keuze?

Aan het begin van bovenstaande gedachtegang stelden we ons de vraag of we de vrije wil kunnen beschrijven en definiëren. Misschien moeten we dit doolhof niet betreden en de vrije wil als een niet bestaande realiteit beschouwen. Vanuit de positivistisch ingestelde wetenschap bezien, is deze bewering onzinnig en innerlijk tegenstrijdig. Zij kan zich alleen bezig houden met bestaande realiteiten. Dit is het grote dilemma van de wetenschappelijke psychologie: om wetenschap te zijn moet ze werken met operationaliseerbare begrippen maar grijpt daarmee net naast de meest wezenlijke en interessante aspecten van onze menselijke zijnswijze. Begrippen als karakter, identiteit, bewustzijn, contact, keuzevrijheid zijn niet objectiveerbare begrippen. Zelfs menselijke ervaringen als angst, opwinding, inspiratie, schaamte en religieus ervaren verbleken tot nietszeggende woorden zodra ze concreet en meetbaar gedefinieerd worden. Wat de wetenschap als kwantificeerbaar kan destilleren uit de veelheid en rijkdom van onze ervaringen, is over het algemeen van een beschamende banaliteit. Als de psycholoog de koppeling onderzoekt tussen een prikkel en een gedrag, lijkt dat ver af te staan bij de levenservaring die we hebben opgedaan. Leermechanismen ontstijgen nauwelijks het niveau van de biologie.  Als de psycholoog een tree hoger op de evolutieladder ons denken wetenschappelijk onderzoekt, raakt hij onmiddelijk verstrikt in zijn eigen gedachtegang. Het denken met het denken onderzoeken is als Baron von Münchhausen die zichzelf met paard en al uit het moeras probeert te trekken.

Ons denken, als fundament van de wetenschap, is altijd gericht op iets: we zien iets, benoemen iets en onderzoeken iets. Zonder iets staat ons denken met lege handen en valt het stil. We kunnen niet aan niets denken. We kunnen niets zelfs niet waarnemen. Dit brengt ons bij de mensvisie van de existentiële filosofie. Sartre formuleert het kort en bondig: “De mens is niet wat hij is, maar is wat hij niet is”.