Samenvatting

Onze vrije wil ontrekt zich op voorhand aan een objectiverende beschouwing. Neurologische onderzoeken trachten regelmatig onze keuzevrijheid te ontzenuwen aan de hand van hersenactiviteiten die vooraf gaan aan onze bewuste besluiten. Dergelijke conclusies zijn principieel onmogelijk. Elke discussie over het al dan niet  bestaan van de vrije wil is een doodlopende weg.

Inleiding

Op grond van recent neurologisch onderzoek is de vraag naar het al dan niet bestaan van de vrije wil actueel. In dit artikel zal het stellen van deze vraag aan een kritische beschouwing onderworpen worden.


Bestaansgrond van de vrije wil

Het al dan niet bestaan van de vrije wil is een actueel thema. Ontdekkingen in de neuropsychologie laten zien dat uit de activiteit in onze hersenen is af te leiden wat onze wilsbesluiten op een later moment zullen zijn. De vraag wordt opgeroepen of onze beslissingen uit vrije wil genomen worden of dat ze gedetermineerd worden door onderliggende en voorafgaande neurologische activiteit in onze hersenen. De wetenschap, filosofie, ethiek en religie zoeken hernieuwd een standpunt in het landschap dat deze wetenschappelijke ontdekking ontvouwt. Discussies die hierover ontstaan zijn meestal gebaseerd op een oneigenlijke vergelijking tussen niveaus van werkelijkheid.

Alvorens we over vrije wil als mogelijk bestaanbare realiteit kunnen spreken, zullen we moeten kijken of we het begrip ‘vrije wil’ kunnen beschrijven en definiëren. Als we het niet kunnen definiëren, kunnen we het op voorhand als niet bestaand beschouwen en hoeven we ook geen wetenschappelijke argumenten meer aan te voeren om het bestaan te ontzenuwen.

Het lijkt een vanzelfsprekendheid dat we vrijheid van keuze hebben: ik kies wat ik op mijn brood doe en met welke partner ik door het leven ga. Het is onweerlegbaar dat we dit als onze vrije keuze ervaren. Betekent dit ook dat er iets bestaat wat we vrije wil kunnen noemen? Als aan de hand van mijn hersenactiviteit op voorhand is aan te geven of ik hartig of zoet op brood doe, is het bestaan van mijn vrije wil dan ontkracht?

Wat is vrije wil en waar denken we hem tegen te komen? Beweegt onze vrije wil zich alleen op het terrein van onze bewuste besluiten of ook op onze onbewuste activiteiten? Als ik gedachteloos krab omdat mijn neus jeukt is dit dan een wilsbesluit? Als mijn vrije wil zich alleen manifesteert bij bewust genomen beslissingen, vallen spontane reacties buiten de boot. Irritaties en voorkeuren worden dan niet door onszelf bepaald. Desalniettemin ervaren we een vrijheid ten aanzien van wat we spontaan wel en niet leuk vinden bij een ander.


Existentiële zijnsgrond

Als we ons op deze wijze toeleggen op het beschrijven en definiëren van de vrije wil lopen we snel vast in een doolhof  waarin elk ingeslagen pad blijkt dood te lopen. Misschien is er geen uitweg en hadden we dit doolhof niet in moeten gaan. Hebben we naast onze zoektocht in de logica een andere keuze?

Aan het begin van bovenstaande gedachtegang stelden we ons de vraag of we de vrije wil kunnen beschrijven en definiëren. Misschien moeten we dit doolhof niet betreden en de vrije wil als een niet bestaande realiteit beschouwen. Vanuit de positivistisch ingestelde wetenschap bezien, is deze bewering onzinnig en innerlijk tegenstrijdig. Zij kan zich alleen bezig houden met bestaande realiteiten. Dit is het grote dilemma van de wetenschappelijke psychologie: om wetenschap te zijn moet ze werken met operationaliseerbare begrippen maar grijpt daarmee net naast de meest wezenlijke en interessante aspecten van onze menselijke zijnswijze. Begrippen als karakter, identiteit, bewustzijn, contact, keuzevrijheid zijn niet objectiveerbare begrippen. Zelfs menselijke ervaringen als angst, opwinding, inspiratie, schaamte en religieus ervaren verbleken tot nietszeggende woorden zodra ze concreet en meetbaar gedefinieerd worden. Wat de wetenschap als kwantificeerbaar kan destilleren uit de veelheid en rijkdom van onze ervaringen, is over het algemeen van een beschamende banaliteit. Als de psycholoog de koppeling onderzoekt tussen een prikkel en een gedrag, lijkt dat ver af te staan bij de levenservaring die we hebben opgedaan. Leermechanismen ontstijgen nauwelijks het niveau van de biologie.  Als de psycholoog een tree hoger op de evolutieladder ons denken wetenschappelijk onderzoekt, raakt hij onmiddelijk verstrikt in zijn eigen gedachtegang. Het denken met het denken onderzoeken is als Baron von Münchhausen die zichzelf met paard en al uit het moeras probeert te trekken.

Ons denken, als fundament van de wetenschap, is altijd gericht op iets: we zien iets, benoemen iets en onderzoeken iets. Zonder iets staat ons denken met lege handen en valt het stil. We kunnen niet aan niets denken. We kunnen niets zelfs niet waarnemen. Dit brengt ons bij de mensvisie van de existentiële filosofie. Sartre formuleert het kort en bondig: “De mens is niet wat hij is, maar is wat hij niet is”.


Vrije wil als vóór-onderstelling

De existentiëel-fenomenologische psychologie beschouwt ons bewustzijn en de daarmee samenhangende begrippen als een principieel niet benoembare vóór onderstelling van onze menselijke zijnswijze. Zij heeft een totaal andere wetenschapsbenadering dan de positivistische psychologie. In de psychotherapie komt dit scherp naar voren in het verschil van benadering tussen de Gestalt-therapie met haar existentieel-fenomenologische benadering en de cognitieve gedragstherapie (CGT) met haar wetenschappelijke grondslag.  Gestalt heeft een open houding ten aanzien van het contact met de cliënt en volgt hoe de ontmoeting zich op het moment zef ontvouwt. CGT is analytisch en doelgericht met betrekking tot het oplossen van het gediagnosticeerde probleem.

Laten we ons vanuit dit perspectief nog eens voor het eerder genoemde doolhof situeren. Als de vrije wil een realiteit is die zich niet in de wereld van de operationaliseerbare dingen beweegt, is het absurd om het positivistische doolhof te betreden: de vrije wil bevindt zich daar helemaal niet! Zoeken heeft geen enkele zin. Filosoferen over het al dan niet bestaan van de vrije wil is op voorhand oneigenlijk. We staan aan de grens van het bereik van ons denken en oog in oog met het uiteindelijke echec van de psychologie als positivistische wetenschap.


Conclusie

We kunnen we stellen dat onze vrije wil een vóór-onderstelling is van ons menszijn. Dit betekent dat we als mens impliciet uitgaan van de vrije wil. Zij kan als zodanig niet waargenomen, aangetoond of  bewezen worden. De bewering dat onze vrije wil bestaat is net zo oneigenlijk als de bewering dat ze niet bestaat. Vrije wil is een onbestaande realiteit.

 

© Jan Philip Wieringa, februari 2011