Dit is een artikel over het meest fundamentele dilemma in de psychologische hulpverlening: gaat het om de cliënt zelf of om een losstaand probleem?

Inleiding

Sartre zegt dat de mens niet is wat hij is en dat het enig wezenlijke wat we over mens kunnen zeggen is dat hij niet is wat hij is. Eckhart Tolle en Jiddu Krishnamurti halen ons zelfbeeld onderuit door te benadrukken dat de denker en het gedachte één en hetzelfde zijn. Deze inzichten ondermijnen ons vertrouwde object-denken en doen ons radicaal in het nu belanden. Martin Buber, die in de Gestaltliteratuur vaak aangehaald wordt, spreekt over de Ik-Gij relatie als verbinding met de ander. Hierin is geen sprake meer van een afzonderlijk Ik en Gij.

Deze denkers zetten ons voor de paradoxale afgrond dat wij niet zijn wie we denken te zijn. We stellen een niet te beantwoorden vraag als we willen weten wie we zijn. De paradox lijkt verbonden te zijn met ons menselijk bewuste zijnswijze.


Definiëring en omschrijving

Paradox betekent letterlijk ‘tegen het gesprokene/de mening’ . Paradoxale communicatie staat voor boodschappen die inherent tegenstrijdig zijn. Het meest duidelijke voorbeeld is de uitspraak: “Wees eens wat spontaner!” of “Doe eens wat uit jezelf!”. Het kunnen geven van paradoxale boodschappen hebben we te danken aan onze intellectuele vermogens. We zullen zien dat ze ons de mogelijkheid geven om de ander diepgaand en onbewust te beïnvloeden.

Onze verbale communicatie is altijd gelaagd omdat we naast de inhoudelijke boodschap impliciet ook de betrekking definiëren. Als ik tegen je zeg ‘doe die deur eens dicht’ geef ik impliciet aan dat onze betrekking van dien aard is dat ik jou een opdracht c.q. bevel kan geven. Als ik je vraag ‘zou je misschien de deur even voor me willen sluiten’ geef ik daarin aan dat we in een gelijkwaardige verhouding staan waarin ik jou mag vragen en jij de vrijheid hebt om hier al dan niet op in te gaan. Als ik mijn verzoek inkleed als ’vergeeft u mijn vrijpostigheid maar zou ik u mogen vragen om de deur voor mij te willen sluiten?’, geef ik aan dat ik in ondergeschikte positie ten opzichte van de ander sta. We kunnen niet anders dan gelaagd met elkaar communiceren. Deze gelaagdheid wordt een paradox als de boodschappen op deze lagen met elkaar in strijd zijn. De boodschap ‘wees spontaan’ is tegenstrijdig omdat het uitvoeren van deze opdracht per definitie niet spontaan is. Als we wel spontaan zijn, gedragen we ons volgens de opdrachtgever niet spontaan. We zitten in de gevangenschap van het spontaan niet spontaan zijn! De enige manier om hieraan te ontsnappen is door het metaniveau van de paradoxale onmogelijkheid ter sprake te brengen. Het vereist om dit mechanisme van de communicatie door te hebben en het bovendien nog te kunnen verwoorden. Als de relatie met de opdrachtgever echter van dien aard is dat deze vrijpostigheid niet gepast is, zit de gevangenisdeur stevig op slot. In een ongelijkwaardige relatie geeft de paradoxale communicatie macht en onbeperkte mogelijkheid tot manipulatie.

Ik zal ter verlevendiging en illustratie een stereotype uit de man/vrouwrelatie naar voren halen. Vrouwen hebben een voorkeur voor een paradoxale dwang op gevoelsniveau. Ze willen dat hun partner iets uit zichzelf doet. De man heeft dit niet door maar voelt zich ongemakkelijk, sluit zich af en wordt stug. Voor de vrouw wordt de man onbereikbaar. Mannen slaan de plank echter mis door aan het betrekkingsniveau voorbij te gaan en bazig te zijn als ze iets willen vragen. De vrouw wil misschien wel aan de vraag voldoen maar voelt verzet tegen de scheve machtsverhouding en gaat in de contramine. Voor de man wordt de vrouw een niet te begrijpen wezen. De mannelijke manier schiet aan de bovenkant over het niveau van het contact: hij probeert haar te bewegen om iets te doen maar verliest het contact door zijn expliciete dwang. De vrouwelijke manier schiet er onderdoor: ze is uit op spontaan contact terwijl ze met haar impliciete dwang het contact juist verbreekt. Voor zowel de man als de vrouw biedt het bespreekbaar maken van de paradoxale situatie de enige ontsnappingsroute uit het gevang.


Paradox in contact met mezelf

We staan in contact met onszelf.
We hebben een beeld van onszelf als man of vrouw met bepaalde eigenschappen. We hebben onze idealen met betrekking tot onszelf en willen bijvoorbeeld een betrokken en betrouwbare partner zijn. We zijn met onszelf in gesprek als we plannen maken over wat we gaan doen in de toekomst: ik doe deze opleiding en ga daarna een baan zoeken als… Als we aan het denken of aan het mijmeren zijn, praten we innerlijk met onszelf. We zijn als het ware opgedeeld in een spreker en een toehoorder, een idealist en een saboteur, een avonturier en een angsthaas, degene met de goede voornemens en degene die in bed blijft liggen, de gezondheidszorger en de verslaafde.

In dit contact met onszelf worden we vastgezogen in een paradox: de ene helft spreekt de andere helft toe die niet lijkt te willen wat deze helft wil. Het klinkt tegenstrijdig, maar ik wil wat ik niet wil. Hoe kan ik iets willen wat ik niet wil? Ik kan alleen zoiets volhouden als ik mijn ogen sluit voor mezelf: ik doe alsof mijn onzekere, angstige en niet-willende kant niet bij mij hoort en ga geloven in een zelf geconstrueerd beeld over mezelf. Als het me vervolgens lukt om te vergeten dat ik mijn ogen gesloten heb, zit ik ten aanzien van mezelf in de gevangenis van de paradox zonder enig uitzicht naar buiten. Ik doe alsof ik niet ben wie ik ben en doe vervolgens alsof ik niet weet dat ik doe alsof. Ik heb me verstopt en zit zonder het te beseffen in het gevang. In feite wordt onze wereld van de paradox opgeroepen zodra we het woord ‘ik’ uitspreken. ‘Ik’ veronderstelt het bestaan van een ‘ik’. Met het woord ik geven we onszelf de suggestie van onszelf als een eenduidig informatie- en bestuurscentrum.

Ik moest in het ziekenhuis een fietstest doen om een mogelijk hartfalen te testen. Ik was aangesloten op een hartmonitor en de medici hielden mijn hartritme in de gaten. Terwijl ik daar bezig was, kreeg ik volkomen onverwacht te horen dat ik niet meer naar huis mocht. Het drong niet direct tot me door en ik stelde hierover vragen. Ik was stomverbaasd toen de arts zijn assistente wees op de enorme versnelling van mijn hartritme tengevolge van deze boodschap! Mijn organisme, om het beestje maar een naam te geven, had de boodschap al lang begrepen maar mijn ‘ik’ nog niet! Op dezelfde wijze zijn mijn beslissingen al af te leiden zijn uit activiteit in mijn hersengebieden voordat ik ze genomen heb. Mijn beslissingen worden genomen voordat ‘ik’ ze neemt!

Wie is ‘ik’ en waar zit ‘ik’?

De gevangenis van de paradox bestaat dankzij onze beslissing om te geloven in ons ‘ik’ en onze ogen te sluiten voor onze werkelijkheid, voor ingewijden het 'obvious' ofwel het 'voordehandliggende'.

Diep in deze gevangenis zijn ervaringen opgesloten, in kerkers met stevig vergrendelde deuren, die bedreigend zijn voor de onthulling van onszelf in de wereld. Het zijn angsten en ervaringen die ons ‘ik’ in zijn voortbestaan bedreigen en te schokkend zijn om aan het daglicht bloot te stellen. Seksueel misbruikt zijn is een ervaring waarbij de grenzen van het ‘ik’ op geweldadige manier zijn geschonden. Het meest verwarrende van deze ervaring, wat een diepgeworteld gevoel van schaamte en zelfs van schuld teweegbrengt, is dat het eigen lichaam zelfs in zo’n situatie met opwinding kan reageren. De paradox dat mijn lichaam iets wil wat ik niet wil, is niet te integreren. Ons ‘ik’ dreigt in stukken uit elkaar te vallen. Om die reden worden deze herinneringen in de kerkers opgeslagen. We zijn op die plek, zonder het te beseffen, zowel de gevangene in de kerker als de cipier en zelfs de representatieve gevangenisdirecteur die het contact met de buitenwereld onderhoudt.

De paradoxale verhouding tot onszelf is daarmee tot in de diepste diepten van onszelf doorgedrongen. Op deze diepte komen we ook schuldgevoelens tegen, waarvan we vaak het bestaan niet eens vermoeden. Dostojevski beschrijft in zijn ‘Schuld en boete’ op indringende wijze hoe zwaar het is om deze te erkennen en ermee naar buiten te treden. Het op zich nemen van de schuld en boete doen is de enige weg om uit de kerker bevrijd te worden en in contact met de ander verlost te worden. Het vraagt om het offeren van ons ‘ik’. Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Als we de moed hebben om naar buiten te treden, worden we verlost uit de kerker van onze innerlijke paradox en betreden we de paradoxale wereld van het contact met de ander.


Paradox in contact met de ander

De ander heeft een beeld van ons dat een samenstel is van uiterlijke kenmerken en gedrag. We hebben het nodig om door de ander gezien te worden. Dit is nog belangrijker dan de waardering die we hopen te krijgen. Een therapeut zei me ooit dat God mij via zijn ogen ziet. Het is een uitspraak die me altijd is bijgebleven. Ik weet intuïtief wat hij bedoelt, ook al geloof ik niet in het bestaan van God. Het gezien worden door de ander is levensnoodzaak voor ons bestaan als mens.

De blik en het oordeel van de ander kunnen ook verlammend op ons werken. We kunnen een black-out krijgen bij een mondeling examen of verstrakken als we op de foto komen. Als object in de ogen van de ander raken we onze vrijheid en spontaniteit kwijt. Het contact met de ander is doordrongen van een dreigende paradox: we willen gezien worden en we willen in vrijheid en spontaniteit kunnen bewegen. Voor zover de presentatie van onszelf niet overeenkomt met onze spontaniteit zitten we gevangen in de paradox. Waardering van je prestatie of je uiterlijk heeft om die reden altijd iets onbevredigends: de ander ziet iets van jou, maar je diepste verlangen en levensnoodzaak is het om zelf gezien te worden. Zo voel ik me bij lezingen die ik geef, gevangen in het beeld dat ik gedurende een aantal uren iets interessants moet weten te vertellen.

We kunnen ons uit de paradox alleen bevrijden door in woorden uit te drukken wat onze spontaniteit laat zien. Als ik als spreker beken dat ik de draad kwijt ben of de verlegen blozende puber aangeeft dat hij onzeker is, verlossen we ons uit de paradoxale beklemming. We staan dan als open en heel kwetsbaar mens in contact met de ander. Hier manifesteert zich de Ik-Gij-relatie waar Martin Buber het over heeft. Het is, volgens Buber, waar we alles over weten en niets over te zeggen valt. Het is de wereld van de relatie, er is geen afzonderlijk Ik en Gij, maar alleen de totaliteit van de relatie. Hierin  verwerkelijkt zich ons menszijn. Slechts hierin betreden we het werkelijke leven.


Paradox in de humor

In humor krijgt de paradox gezicht in onverwachte en verrassende verspringingen van niveaus. Humor is als het ware een spelen met niveaus.

Als Theo Maassen een grap maakt die flauw is of te ver gaat, springt hij over naar het andere niveau en zegt dat hij deze uit zijn show gaat schrappen. Als Herman Finkers aangeeft dat hij op het naaktstrand bij het zien van een mooie vrouw snel in het water springt om zijn opkomende erectie te verbergen, doet hij in het spel van zijn conference een openhartige bekentenis, die om zijn overdrijving lachwekkend is. Als hij vervolgens zegt ook in het water te springen bij het zien van een lelijke vrouw, verspringt hij van niveau en draait de hele situatie op zijn kop door niet zichzelf maar de vrouw te gaan beschermen. Toon Hermans laat zijn tennisracket halen om te laten zien hoe hij een bal sloeg. Hij staat voor de volle zaal van Carré te wachten. Het publiek schiet in de lach als het wachten zelf de humoristische act blijkt te zijn.

In het korte moment van het ene naar het andere perspectief  is er even geen houvast. Hierin ligt de opwinding die tot lachen aanzet. Humor is spelen met de paradox waarbij de dingen niet zijn wat ze in eerste instantie lijken te zijn.


Paradox ten opzichte van onze levensvragen

In onze confrontatie met de dood ofwel onze eindigheid staan we oog in oog met de paradox van ons bestaan.

Zolang ik bang ben voor de dood, ben ik niet dood. Als ik dood ben, besta ik niet meer en kan ik niet meer bang zijn. Het laat zien hoe we ten aanzien van het beeld van onszelf verstrikt zitten in een verwarring van niveaus. Het ‘ik’ in de zin ‘als ik dood ben’ is niet het niveau van de bestaande dingen maar een niet als zodanig bestaand subject. Mijn lichaam kan sterven maar het ‘ik’ beweegt zich niet in de wereld van de sterfelijke dingen. Het is het woord dat uitgesproken wordt vanuit ons reflecterend bewustzijn, het niet-zijnde zoals Sartre zou zeggen.

Met het werken aan je persoonlijke groei, het mediteren voor een verlichte staat, het zoeken naar de zin van je leven of zelfs een voornemen om als een rechtschapen en eerlijk mens door het leven te gaan, staan we oog on oog met een zinsbegoocheling die gestoeld is op de paradox dat we niet zijn wie we zijn.

De therapeutische relatie
Hoe open, betrokken en gelijkwaardig de therapeut zich ook opstelt, onderliggend is er de rolverdeling die een ongelijkheid impliceert. De therapeut bepaalt vanuit zijn deskundigheid de setting en structuur van de sessies. Hij is afhankelijk van de motivatie van de cliënt. De cliënt is afhankelijk omdat hij zich kwetsbaar opstelt en machtig omdat hij op kan stappen als de therapie onvoldoende oplevert.


Paradox in de psychotherapie

Wat wordt er behandeld als je in psychotherapie bent? Het woord psychotherapie geeft aan dat we de psyche van onze cliënt beogen te genezen. Uitgaande van de klacht wordt gekeken naar de gedachten, gevoelens en gedragingen. De totaliteit van hoe iemand in het leven staat in het perspectief van het verleden, mogelijkheden en aspiraties wordt bekeken.

We ervaren het als dat ‘we’ in therapie zijn en zo wordt er ook over gesproken. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen dat hij zijn ‘psyche’ laat behandelen. Een dergelijke uitspraak is als een dissociatieve stoornis te diagnosticeren en te behandelen. Het is een paradox dat degene die zich laat behandelen tegelijk het object van behandeling is. Freud maakte daarvoor heel creatief een onderscheid tussen het ‘gezonde’ deel van de persoon, dat voorafgaand aan de therapie het contract aangaat, en het ‘zieke’ deel, dat vanaf de start van de behandeling behandeld wordt op de divan. Als de patiënt in de eerste fase zegt dat hij de therapeut niet ziet zitten, is het een gezonde reden om niet met hem in zee te gaan. Als de patiënt gedurende de behandeling zegt de therapeut niet te zien zitten is dit onderdeel van de psychoanalyse.

Carl Rogers verzette zich tegen deze kunstmatige constructie en zocht een manier om zo open en transparant mogelijk de cliënt tegemoet te treden. De cliënt is geen object wat we behandelen, maar een mens die we ontmoeten. Hij noemt het dan ook de cliëntgerichte benadering. De cliënt in therapie leert op heel eigen manier ontdekken wat er in hem leeft en wat belangrijk is. Er ontvouwt zich een weg waarop de cliënt zich op heel eigen wijze kan ontwikkelen. De paradox lijkt op deze manier te zijn vermeden. De open en persoonlijke inzet van de therapeut maakt hem kwetsbaar. De grens tussen de deskundige therapeut en de hulpzoekende cliënt is niet meer duidelijk. Het wat en waarvoor van de behandeling is evenmin scherp afgebakend. De cliënt is zijn eigen deskundige. Ondanks de verbreding van de doelstelling, samen met de transparantie en congruentie van de therapeut, blijft de therapeutische ontmoeting wel gericht op de groei en ontwikkeling van de cliënt. Dit is het object van behandeling en vormt de paradoxale grondslag van de ontmoeting. Deze taakverdeling is eigen aan de therapeutische praktijk en zal niet veranderd worden zolang de ontmoeting psychotherapie genoemd wordt.


Cognitieve gedragstherapie

Na de psychoanalyse en de kliëntgerichte therapie, wordt er vanuit de leertheorieën nog een derde poging ondernomen om aan de paradox te ontsnappen. Vanuit dit gezichtspunt is bijna al ons gedrag, dus ook ons afwijkende gedrag, aangeleerd. Als ons gedrag is aangeleerd, kan de therapeut helpen om dit gedrag af te leren en ander gewenst gedrag aan te leren. De therapeut is een gedragsdeskundige geworden en de totaliteit van de cliënt wordt buiten beschouwing gelaten. Er is een te behandelen object gevonden! De paradox is hierbij niet aanwezig. Er kan met de cliënt in alle openheid gesproken worden over de inhoud van de behandeling.

Toen de veranderingsmogelijkheden van deze benadering echter te beperkt bleken, werd het te behandelen gedrag uitgebreid met de gedachten van de cliënt (het inwendige gedrag). Het lijkt een logische en heldere uitbreiding van de gedragstherapie: de cognitieve gedragstherapie is geboren. Ongemerkt is hiermee echter de achterdeur voor de paradox open gezet en zit deze onopgemerkt weer midden in de behandeling!

Konden we nog helder met de cliënt praten over zijn gedrag, over zijn denken praten blijkt bij nadere beschouwing gecompliceerder te zijn. De cliënt praat weliswaar betrokken mee over zijn storende of zelfs foutieve gedachten, maar denkt er ondertussen het zijne van. Zo kunnen er bijvoorbeeld gedachten zijn over de methode van behandeling of over de bekwaamheid van de therapeut. Als we deze gedachten ook aan de cognitieve therapie onderwerpen, raken we in een eindeloos weerspiegelend doolhof verstrikt. Afgezien van deze beperkende invloed van de paradox werkt ze echter op een nog veel fundamenteler niveau door. De client gaat namelijk denken over zijn eigen denken.  Hij signaleert foute of ongewenste gedachten en bedenkt welke gedachten hij hier voor in de plaats moet stellen. Hij is als een deus ex machina bedenker van zijn eigen gedachten geworden! Deze bedenker onttrekt zich, net als de patiënt van Freud in de contractfase, aan de behandeling. Er lijkt hiermee niet zoveel aan de hand, zolang de therapeut en de cliënt eensgezind zijn.

Deze paradox doet echter onopgemerkt zijn werking en zal het systeem langzaam maar zeker onderuit halen. Als het niet lukt om de nieuwe gedachten tot een tweede natuur te laten worden, zal de cliënt zich voelen falen of de therapievorm niet meer zien zitten. Uiteindelijk wordt de oppervlakkigheid van het denken over het eigen denken fataal: cliënten blijven vaak onbevredigd hangen in hun gevecht met hun vermeende gedachten zoals Don Guichotte met zijn windmolens. In mijn praktijk melden zich regelmatig cliënten met de opmerking dat ze met deze benadering niet veel verder komen. Ze weten dat ze positiever moeten denken (de bedoeling is dat de behandeling een positief resultaat heeft) maar hebben last van een weerbarstige saboteur die bewerkstelligt dat ze het op cruciale angstige of depressieve momenten toch niet doen. Ze voelen zich falen en gaan vanuit een schuldgevoel nog harder proberen of geven het op en zoeken teleurgesteld een andere therapeut.
Met de paradox onder de leden hebben de cognitief gedragstherapeuten nog een volgende stap gezet in de strijd met het weerbarstige virus: de mindfulness-methode. Het wetenschappelijke uitgangspunt van de gedragstherapie staat dit toe zolang de resultaten maar bewezen worden.

Gedragstherapie is principieel evidence-based.

Veel meditatievormen zoals de Boeddhistische Vipassana vermijden de paradox door geconcentreerd en open aandacht te geven aan alles wat zich aandient zonder hier iets aan te veranderen of mee te willen bereiken. De mindfulness- methode van de cognitieve gedragstherapie wil met een vorm van meditatie komen tot vermindering van psychische klachten. De voorgaande zin laat al zien dat het gebruik van meditatie als techniek in een behandeling fundamenteel in strijd is met de uitgangspunten van de meditatie. Door mindfulness aan te bieden als behandelingsmethode zit de cognitieve gedragstherapie ongewild nog steviger verstrikt in de paradox. De infectie met de paradox zal de mindfulness- benadering onvermijdelijk doen vastlopen.


Gestalt

We hebben nog een vierde benadering in de psychotherapie die een weg zoekt in de omgang met de paradox van ons menselijk bestaan. Het is de existentiële psychotherapie die misschien nog het meest duidelijk vorm krijgt in de Gestalt-benadering. Het is moeilijk uit te leggen wat deze benadering precies inhoudt. Deze moeilijkheid weerspiegelt hoe deze vorm van psychotherapie stoeit met de paradox. Zoals Sartre zegt dat de mens niet is wat hij is, zo is de grondslag van de Gestalt: veranderen zonder te veranderen. Het is een boodschap die moeilijk verkoopt.

Kort samengevat, in een al te vaak verkeerd begrepen cliché: Gestalt blijft in het hier en nu. Het gaat niet om oorzaken, diagnoses, oplossingen of doelstellingen. Deze leiden af van wat er werkelijk gaande is en staan echt contact in de weg. Er wordt aandacht gegeven aan de ervaring van het moment zelf: niet zozeer het verhaal van de cliënt maar vooral de manier waarop dit gebracht wordt, niet zozeer de rol van een deskundige en hard werkende therapeut met een liefst dankbare cliënt, maar aandacht voor wat in hun ontmoeting gebeurt, niet zozeer de zekerheid van een theorie en techniek maar de moed en soms de vertwijfeling om een impasse te onderkennen etc. Blijven bij het hier en nu is geen veilige methode maar het betreden van het ongewisse van de huidige situatie. In Gestalt laten we de cliënt aan zichzelf over zonder hem in de steek te laten (G. Wollants, 2007).

Gezien deze openheid ten aanzien van de zich voortdurend veranderende situatie is het onmogelijk om van tevoren een concreet criterium van succes te definiëren. Als de cliënt zich beter gaat voelen is dat een prettig bijproduct maar geen doel op zichzelf. Het doel is in feite om aandacht voor het hier en nu vrij te maken: het is de weg die zichzelf wijst in een voortdurende verandering. Het is verrassend wat zich in het hier en nu openbaart. Misschien is Gestalt wel meer een uitgangspunt om in het leven te staan dan een vorm van therapie. Bruno-Paul de Roeck, een bekend Gestalttherapeut in de  jaren zeventig, kon zich niet meer verenigen met de rol van therapeut en is uit het vak gestapt. Een ontmoeting in de beperkende grenzen van een therapeut/cliënt-relatie staat contact in de weg. Gestalt spreekt zichzelf tegen wanneer ze zich als therapeutische school presenteert. Ze is in wezen een verschijnsel dat zich in het randgebied van het maatschappelijk bestel beweegt. Als inherent anarchistische beweging, neemt ze op breed maatschappelijk terrein, en in de gezondheidszorg in het bijzonder, een fundamenteel oppositionele positie in. Een wetenschappelijk onderzoek naar de werking van Gestalt is om dezelfde reden strijdig met haar grondbeginselen.

Gestalt is principieel niet evidence-based!

De paradox wordt bij Gestalt niet vermeden of opgelost: ze wordt in al haar absurditeit, grilligheid en onvoorspelbaarheid onderkend.


Conclusie

Elke vorm van psychotherapie is besmet met het dodelijke virus van de paradox. Als dit ons werk verziekt, haalt het onze nobele doelstellingen meedogenloos onderuit. Als therapeuten vechten we voor een verloren zaak.

Misschien dat het verliezen van deze strijd heilzaam is voor onze ongrijpbare psyche.

 

Literatuur
G. Wollants (2007); Gestalt therapy: therapy of the situation;
ISBN 9789081262316 NUR 777

Groningen maart 2010
© Jan Philip Wieringa