Paradox in contact met de ander

De ander heeft een beeld van ons dat een samenstel is van uiterlijke kenmerken en gedrag. We hebben het nodig om door de ander gezien te worden. Dit is nog belangrijker dan de waardering die we hopen te krijgen. Een therapeut zei me ooit dat God mij via zijn ogen ziet. Het is een uitspraak die me altijd is bijgebleven. Ik weet intuïtief wat hij bedoelt, ook al geloof ik niet in het bestaan van God. Het gezien worden door de ander is levensnoodzaak voor ons bestaan als mens.

De blik en het oordeel van de ander kunnen ook verlammend op ons werken. We kunnen een black-out krijgen bij een mondeling examen of verstrakken als we op de foto komen. Als object in de ogen van de ander raken we onze vrijheid en spontaniteit kwijt. Het contact met de ander is doordrongen van een dreigende paradox: we willen gezien worden en we willen in vrijheid en spontaniteit kunnen bewegen. Voor zover de presentatie van onszelf niet overeenkomt met onze spontaniteit zitten we gevangen in de paradox. Waardering van je prestatie of je uiterlijk heeft om die reden altijd iets onbevredigends: de ander ziet iets van jou, maar je diepste verlangen en levensnoodzaak is het om zelf gezien te worden. Zo voel ik me bij lezingen die ik geef, gevangen in het beeld dat ik gedurende een aantal uren iets interessants moet weten te vertellen.

We kunnen ons uit de paradox alleen bevrijden door in woorden uit te drukken wat onze spontaniteit laat zien. Als ik als spreker beken dat ik de draad kwijt ben of de verlegen blozende puber aangeeft dat hij onzeker is, verlossen we ons uit de paradoxale beklemming. We staan dan als open en heel kwetsbaar mens in contact met de ander. Hier manifesteert zich de Ik-Gij-relatie waar Martin Buber het over heeft. Het is, volgens Buber, waar we alles over weten en niets over te zeggen valt. Het is de wereld van de relatie, er is geen afzonderlijk Ik en Gij, maar alleen de totaliteit van de relatie. Hierin  verwerkelijkt zich ons menszijn. Slechts hierin betreden we het werkelijke leven.